Interview met onderwijssocioloog Mieke Van Houtte

Gepubliceerd op: 01/09/2025

“Je moet niet cognitief sterk zijn voor het beroepsonderwijs. Zever.”

Op 1 september zwierden duizenden leerlingen de boekentas opnieuw op de rug. Klaar voor een nieuw schooljaar. In het bouwonderwijs zien we de leerlingen graag komen. Want zij zijn de mogelijke toekomst voor onze sector. Maar het bouwonderwijs is niet populair. Of populair genoeg. Hoe komt dat? Wat is er mis met het bouwonderwijs? Of bij uitbreiding, het imago van het beroepsonderwijs? Wij vroegen het aan onderwijssocioloog Mieke Van Houtte (UGent).

Tekst Sanderijn Vanleenhove – Foto’s Wouter Van Vooren

Lees verder onder de foto.

Het rommelt al langer in het beroepsonderwijs. In 2022 stapte Ruth Lasters op als Antwerps stadsdichter omdat de stad haar gedicht ‘Losgeld’ als stadsgedicht weigerde. Het gedicht kaartte de stigmatisering van het onderwijssysteem in labels A en B aan.

Na haar passage in Blind Getrouwd vorig jaar praat deelneemster Larissa openhartig over haar ervaringen met het beroepsonderwijs: ‘Ik had het moeilijk met de stempel die je dan krijgt’.

En zo kan ik nog wel even doorgaan. Zelfs de dag voor ik met onderwijssocioloog Mieke Van Houtte over dit thema afspreek, koppen de kranten nog: ‘Weg met de A- en B-stroom!’. Een oproep van de Vlaamse Scholierenkoepel. De koepel wil een andere naam voor het beroepsonderwijs, want ‘B-stroom of arbeidsfinaliteit klinkt te negatief’.

Wat is er toch aan de hand? Onderwijssocioloog Mieke Van Houtte zucht. “Twintig jaar geleden was er sprake van ‘de grote onderwijshervorming’. Men wou komen tot een echte brede eerste graad. Die brede eerste graad was bedoeld om jongeren te laten proeven van verschillende vakken en hun bekwaamheden en interesses te exploreren. Om ze dan op natuurlijke manier te laten doorstromen naar de juiste opleiding, waardoor er vandaag zelfs geen onderscheid zou zijn tussen de A-stroom en B-stroom.”

“Maar hoe langer de hervorming duurde, hoe meer die werd uitgehold. Op een bepaald moment mocht je zelfs niet meer spreken van ‘een hervorming’, maar wel van ‘een modernisering’.”

"Van jongs af aan zou je kinderen moeten meegeven dat technische vakken belangrijk zijn. Meer nog, je zou die moeten integreren in het curriculum van het basisonderwijs."

De hervorming is mislukt?
“Ja. Als je kijkt hoe die eerste graad er nu uitziet, dan is er eerlijk gezegd niet zoveel veranderd. Er is zeker geen sprake van een brede eerste graad.”

“Veel heeft te maken met het feit dat scholen hun optievakken of richtingen nog altijd organiseren in functie van de bovenbouw, de hogere graden. Zo gaat de ene school in de eerste graad meer technische vakken integreren of net geen. Zeg je tegen mij de school in Gent waar een kind is ingeschreven in zijn of haar eerste middelbaar, dan kan ik daar meteen ASO, TSO of BSO op plakken. Terwijl dat niet de bedoeling is. Met als gevolg dat kinderen en hun ouders wel nog heel bewust voor een bepaalde school kiezen, met die bovenbouw in het achterhoofd.”

Maar de leerlingen in het beroepsonderwijs voelen zich gestigmatiseerd. Hoe komt dat?
“In onze samenleving waarderen we cognitieve vaardigheden duidelijk meer dan technische vaardigheden. Dat begint al in de lagere school. Als je een kind in de basisschool vraagt ‘hoe doe je het op school’, dan zal dat spontaan beginnen vertellen over de punten op rekenen en taal. Dat zit ingebakken in ons systeem.”

“Wanneer kinderen en hun ouders in het zesde leerjaar een keuze moeten maken voor het middelbaar dan gaat het vooral over of ze goed zijn in rekenen en taal. Scoren ze goed, dan adviseren leerkrachten Latijnse. Scoren ze wat minder dan is het moderne, enzovoort.”

“Het is pas wanneer de cognitieve vaardigheden niet goed genoeg zijn dat het technisch onderwijs in het vizier komt en nog verder het beroepsonderwijs. Dat is een ongelooflijke fout in ons systeem natuurlijk. Want je creëert vanaf het begin de perceptie dat technisch of beroepsonderwijs er enkel is voor wie niet goed genoeg is. ‘Hoog’ mikken en dan kan je nog altijd ‘zakken’ naar technisch of beroeps, dat zegt genoeg over de perceptie.”

“Je moet er ook rekening mee houden dat veel leerlingen pas in het technisch of beroepsonderwijs terechtkomen na een resem faalervaringen. Ze zijn ‘hoog’ begonnen, het lukte niet en doorliepen vervolgens het hele – nog altijd bestaande – watervalsysteem. Ze zijn gedemotiveerd en voelen zich bijgevolg waardeloos.”

“Een ander gevolg van het watervalsysteem is dat heel wat leerlingen pas in de derde graad in het beroepsonderwijs belanden. Maar die leerlingen missen natuurlijk de jaren ervoor. Ze hebben onvoldoende bagage. Waardoor ze opnieuw een negatieve ervaring hebben.”

“Dat is trouwens nog zoiets. Mensen gaan er blijkbaar van uit dat je zonder enige vooropleiding zomaar kan meedraaien in de derde graad van gelijk welke beroepsopleiding. Alsof dat daar allemaal zo simpel is.”

“Leerlingen in het technisch en beroepsonderwijs zijn zich heel sterk bewust van de lagere waardering die ze in de maatschappij krijgen. De maatschappij beschouwt hen als falers en ze zien zichzelf ook zo.”

“We zien dat die leerlingen dan op andere manieren naar status zoeken. In materiële zaken bijvoorbeeld. Het is niet toevallig dat er meer jongeren in het technisch en beroepsonderwijs met brommertjes rondrijden. Vaak gaan ze na school ook bijklussen om geld te verdienen, om daarmee als ze ouder zijn een auto te kunnen kopen, of voor merkkledij. Dat alles levert hen prestige op, geeft hen op die manier een sociale status. Want met hun opleiding krijgen ze die niet.”

"In mijn ogen kunnen we pas echt spreken van de democratisering van het onderwijs als iedereen het technisch of beroepsonderwijs als een valabele keuze ziet."

Je sprak daarnet over de keuze die kinderen en hun ouders moeten maken. Maar in de praktijk zijn het wellicht vooral de ouders?
“In een van onze onderzoeken vroegen we aan jongens in het eerste middelbaar Latijnse waarom ze voor die richting kozen. Vaak kregen we dan het antwoord: ‘Mijn papa heeft dat gekozen. Zelf wil ik liever iets met mijn handen doen’.

“Nog te veel gegoede klassen, om het zo te noemen, hebben een ongelooflijke weerstand tegen het technisch - of beroepsonderwijs. ‘Dat is niet voor mensen zoals wij’. Je kan je niet voorstellen hoe vaak wij dat zinnetje hoorden tijdens onze interviews. Veel heeft dus te maken met de socio-economische status.”

“Ouders nemen zichzelf ook altijd als maatstaf. Psychologisch is dat perfect te begrijpen. Mensen willen dat hun kinderen minstens hetzelfde niveau als zichzelf halen.”

“Het omgekeerde geldt ook. Mensen uit een arbeidersachtergrond van wie de kinderen het advies krijgen om Latijnse te doen, staan weigerachtig. Dat komt voort vanuit een soort angst. Ze willen hun kinderen behoeden voor falen, mocht Latijn niet lukken. Of vanuit een soort van schaamte. Dat is in Engeland trouwens heel mooi aangetoond in onderzoek. Arbeiders vrezen dat hun kind na zijn of haar hogere studies niet meer naar huis zou durven komen. En dus niet meer bij de familie wil horen.”

Ik ben zelf een ouder. Mijn kinderen hebben nog een paar jaar te gaan voor het middelbaar. Maar ik kan me wel al voorstellen dat het niet evident is je kind bewust naar het beroepsonderwijs te sturen omdat het bijvoorbeeld timmerman wil worden, terwijl het perfect moderne of Latijnse aankan. Maar dan maak ik me wellicht schuldig aan wat je eerder zei?
“Ik ken zeker gevallen waarbij ouders in zo’n geval toch bewust hun kind naar het beroepsonderwijs sturen. Maar die botsen dan vaak op weerstand vanuit de omgeving. Maatschappelijk wordt het inderdaad niet geaccepteerd dat iemand ‘onder zijn niveau’ presteert.”

“Een loodgieter die ik ken, wou vanaf het begin al loodgieter worden. Maar hij moest van zijn ouders naar het ASO. Hij heeft zes jaar lang Griekse gedaan en die studies ook succesvol afgemaakt. Op zijn achttiende zei hij ‘en nu ga ik gewoon doen waar ik zin in heb’. En nu is hij dus loodgieter die Griekse mythen zit te vertellen (lacht).”

“Het beroepsonderwijs zou altijd een keuzemogelijkheid moeten zijn, zelfs als je cognitief sterk bent. Want wat zeg je anders? Dat je voor technisch onderwijs of beroepsonderwijs cognitief niet sterk moet zijn. Dat is zever. Je moet goed kunnen nadenken en technisch inzicht hebben om een technische richting te kunnen doen.”

Wat zou dan helpen?
“Van jongs af aan zou je kinderen moeten meegeven dat technische vakken belangrijk zijn. Meer nog, je zou die moeten integreren in het curriculum van het basisonderwijs. Ze krijgen nu wereldoriëntatie, woord, dans en dergelijke, maar niets van technische vakken. Nochtans zou dat nuttig zijn. Een muurtje leren metsen bijvoorbeeld. Of een lekkend kraantje herstellen.”

“Nu is die waardering voor technische vakken er niet. Kijk naar de recent ingevoerde centrale toetsten in de lagere school. Wat testen die? Enkel Nederlands en Wiskunde. Alsof de rest er niet toe doet.”

Lees verder onder de foto.

Tijdens hun schooltijd voelen leerlingen uit het beroeps- en technisch onderwijs zich ondergewaardeerd. Maar wat erna? Voelen vakmannen zich nog steeds minderwaardig?
“We hebben daar nog geen onderzoek naar gedaan, maar het zou zeker interessant zijn. Ik vermoed dat we als maatschappij nog altijd wat neerkijken op vakmannen, maar dat we er ons anderzijds heel sterk van bewust zijn dat goede vakmannen meer dan hun boterham verdienen. En vooral, dat er een groot tekort is aan goede vakmannen. Kijk maar eens in de Facebookgroepen ‘Ge zijt van (naam van de gemeente)’. Welke vraag stellen mensen daar het meest? Of iemand een goede vakman kent.”

“Misschien dat we vakmannen waarderen net omdat we er lang op moeten wachten. Op voorwaarde dat ze goed werk leveren natuurlijk. Het tekort aan vakmannen kan ervoor zorgen dat de maatschappelijke waardering toeneemt. Maar jammer genoeg nog steeds niet in die mate dat ouders spontaan aan hun kinderen adviseren om loodgieter te worden. Dat is de grote paradox.”

Vanuit Bouwunie pleiten we voor een concentratie van de bouwopleidingen in een beperkt aantal scholen. Om zo het bouwonderwijs meer prestige te geven. We vergelijken het een beetje met de koksschool. Hoe denkt u daarover?
“Ik zie zeker de logica achter jullie voorstel. Ik veronderstel ook dat het de bedoeling is om jongeren vanaf het eerste middelbaar naar bouwscholen te oriënteren. Maar mijn vrees is dan dat je weer in hetzelfde straatje verzeild geraakt. Hoe gaan die kinderen die scholen kennen? En hoe weten ze of het iets voor hen is als ze in de lagere school nooit met technische vakken in aanraking kwamen?”

“Weet je wie daar wel onmiddellijk naartoe zal gaan? Kinderen van bouwondernemers of bouwarbeiders. Papa is schrijnwerker en dus gaat de zoon ook schrijnwerkerij doen. In zulke gezinnen is dat heel gewoon. Maar iemand die niet in die stiel opgroeit, die kent dat niet en gaat er wellicht niet voor kiezen. Wat dan een gemiste kans is.”

“En zo ga je opnieuw die klassenmaatschappij benadrukken. Kinderen uit bouwmilieus gaan naar bouwonderwijs. Kinderen van hoogopgeleiden gaan naar het algemeen onderwijs.”

Maar bij de koksscholen lukt het toch wel?
“Dat is natuurlijk een ander verhaal. Rond chefs hangt een bepaald prestige. De Michelinsterren of Gault&Millau’s van deze wereld dragen daar natuurlijk aan bij. Chefs worden op handen gedragen.”

“Rond koksscholen hangt veel sociale status, veel maatschappelijke waardering. Zelfs bij mensen die niet uit het milieu komen. Want hoogopgeleiden gaan eten in die dure restaurants en zo wordt voor kok studeren plots wel ‘iets voor mensen zoals wij’. Ook al worden slechts een handvol afgestudeerde koks effectief sterrenchef.”

“In de bouw is dat veel moeilijker. Wat ook bij veel ouders speelt, is de reputatie van technische en beroepsscholen in vergelijking met het algemeen onderwijs. Wat volgens mij onterecht is. Maar het is een realiteit waarmee we rekening moeten houden. Zeker bij ouders die zelf hoogopgeleid zijn.”

"Het tekort aan vakmannen kan ervoor zorgen dat de maatschappelijke waardering toeneemt. Maar jammer genoeg nog steeds niet in die mate dat ouders spontaan aan hun kinderen adviseren om loodgieter te worden. Dat is de grote paradox."

Er zitten minder leerlingen in het bouwonderwijs in vergelijking met pakweg twintig jaar geleden. En dan zijn het ook vooral jongens. Meisjes vinden nog minder hun weg naar bouwopleidingen.
Ja, dat is natuurlijk iets dat heel diep in onze samenleving geworteld zit. Meisjes spelen met poppen, jongens met auto’s en bouwkranen. Meisjes zien de bouw niet altijd als mogelijkheid. Zoals jongens omgekeerd de zorg niet altijd als een optie zien.”

“We slagen er maar niet in om die genderrollen te doorbreken. De situatie is zelfs nog slechter in vergelijking met de jaren zeventig. Je moet maar eens kijken naar folders voor speelgoed. Of naar een programma zoals ‘Bob De Bouwer’. Dat was beter ‘Bobette de Bouwster’ geweest.”

“Ik weet dat kleuteronderwijzers pogingen doen om dat patroon te doorbreken. Bijvoorbeeld door in plaats van een poppenhoek een huishoek te maken in de klas. Waar dan alle speelgoed in komt dat te maken heeft met het huis. Een strijkplank, maar ook een gereedschapskist. Maar ja, dan is er plots op school iets kapot en wie komt dat herstellen: de klusjesman.”

Vanuit de sector proberen we via allerlei initiatieven meer jongeren warm te maken voor de bouw. Er loopt zelfs een heuse imagocampagne waar we veel geld tegenaan smijten. Wat kunnen of moeten we als sector nog meer doen?
“Het is belangrijk om al vanaf de lagere school heel sterk aanwezig te zijn met acties. In het secundair is het eigenlijk te laat, want de keuze is gemaakt. Ik weet dat er al verschillende initiatieven zijn in de lagere school om kinderen te laten kennis maken met verschillende soorten beroepen, waaronder die uit de bouw. Maar het kan nog beter.”

“Maar het belangrijkste is eigenlijk, zoals ik al zei, om meer technische vakken te integreren in het basisonderwijs. Op een hoog niveau, hetzelfde niveau als de kennisvakken. En echt werk te maken van die brede eerste graad.”

“In mijn ogen kunnen we pas echt spreken van de democratisering van het onderwijs als iedereen het technisch of beroepsonderwijs als een valabele keuze ziet. En niet als een laatste keuze. Maar daarvoor is er nog veel werk aan de winkel.”